STICHTING "KINDERHULP INDIA"

HET LAND INDIA    

India is een federale staat, bestaande uit 22 deelstaten. In 1948 is het land onafhankelijk geworden. Voorheen was het een kolonie van Engeland.

Het land is 97 keer zo groot als Nederland en heeft meer dan 1 miljard inwoners, waarvan het overgrote deel op het platteland woont. Er is een groot aantal godsdiensten; vijf hiervan zijn in volgorde van grootte: 83% Hindoes, 11% Moslims en verder nog Boeddhisten, Sikhs en Christenen (samen 15%).
De middelen van bestaan zijn voornamelijk landbouw, visserij en veeteelt (73%), industrie (9,5%), handel (5,5%) transport en andere diensten (10,5%).
Hoewel wetenschap en industrie op een hoog niveau staan, is India toch ook een ontwikkelingsland.
Dit komt doordat de rijkdom en macht bij een kleine groep geconcentreerd is en het overgrote deel van de bevolking in armoede en onwetendheid leeft. De groep van rijken wil dit ook graag zo houden. Dit heeft ook te maken met het kastenstelsel.

Het kastenstelsel in India vindt zijn bestaansgrond in het Hindoeïsme. Het Hindoeïsme is gegrondvest op de Veda’s. Dit is de verzamelnaam voor het oudste deel van de Indiase literatuur over de leer van Atman en Brahman. Brahman is de oergod van alle dingen en Atman is het diepste innerlijk van de menselijke persoon.
De hindoe legt dus niet de nadruk op God als heer en meester en de mens als zijn dienaar zoals in het Christendom, maar legt vooral de nadruk op de wezenlijke gelijkheid van beiden. (Brahman = Atman)

Door het kastensysteem ontstaat er een grote ongelijkheid. Er zijn dan ook drie hoofdkasten, namelijk:
brahmana’s
(priesters)
ksatria’s
(krijgers en vorsten)
vaisya’s
(kooplieden)
Daarna komt de kaste van de sjoedra’s (boeren en arbeiders). Dit waren oorspronkelijk overwonnen Indiase volkeren die zich bekeerd hadden tot het Hindoeïsme en diensten moesten verrichten voor de drie hoofdkasten.
In de loop der tijden vervaagde deze indeling en ontstonden er meer subkasten, die ieder streng gescheiden leven. De handelaren, landbouwers en ambachtslieden zijn gewoonlijk gebonden aan een beroep dat bij hun subkaste behoort.
Paria’s
: deze staan onderaan in de samenleving en behoren tot geen enkele kaste. Ze leven als uitgestotenen in de Indiase maatschappij. Men noemt hen ook wel Harijans of onaanraakbaren.

Een fundamenteel uitgangspunt van het kastenstelsel is de ongelijkheid tussen mensen uit de verschillende kasten. Door de geboorte behoort men tot een bepaalde kaste en in het aardse leven is het nauwelijks mogelijk door die ongelijkheid heen te komen.
In het Hindoeïsme kan men door reïncarnatie (wedergeboorte) tot een hogere (of een lagere) kaste gaan behoren. Door een goed leven te leiden kan men reïncarneren naar een hogere kaste. Iemand uit een lage kaste heeft dus in zijn vorige leven niet goed geleefd. In de ogen van de Hindoes moet men daarom zijn lot aanvaarden. Dit alles bemoeilijkt het op gang brengen van veranderingen in de samenleving.

In het leven van alledag heeft iedere kaste zijn eigen regels, zoals op het gebied van voeding, kleding, haardracht en seksueel gedrag. Het kastenstelsel brengt zo natuurlijk nogal wat ongelijkheid mee en werkt belemmerend op veranderingen in de maatschappij. Dit geldt vooral voor het platteland waar de bezittende klasse gebruik maakt van de afhankelijkheid van de laagste kasten en speciaal van de paria’s. Deze moeten vaak voor niets of voor een zeer laag loon voor hen werken.
Bij weigering is dwang of zelfs moord niet uitgesloten. De laagste kaste en de onaanraakbaren hebben geen rechten, maar alleen plichten en heel vaak worden ze tegen elkaar uitgespeeld.

Mahatma Gandhi
(1869-1948) was een groot voorvechter van hervormingen binnen het kastenstelsel. Hij noemde de onaanraakbaren Harijans en dit betekent "kinderen van god". Er zijn in India nog verschillende groeperingen die de inzichten van Gandhi nastreven.

De hedendaagse bewoners van India kunnen vanuit hun economische, sociale, of politieke status worden verdeeld in drie hoofdgroepen:
De elite
bestaande uit de grote industriëlen, topmanagers, functionarissen in het overheidsapparaat en het leger. Op het platteland zijn dat de traditionele grootgrondbezitters, de geldschieters en de rijke, modern werkende boeren.
De middenklasse
wordt gevormd door het hogere kader uit de economische en sociale sectoren, het middenkader van industrieën en overheidapparaat, docenten van colleges en universiteiten, het lagere kantoorpersoneel in de industrie en bij de overheid, de onderwijzers, winkeliers en goed geschoolde arbeiders.
De arme massa:
deze categorie maakt het overgrote deel van de Indiase bevolking uit. Het zijn de ongeschoolde arbeiders in de stad, in de industrie en bij de overheid. Ze zijn in vaste dienst en hebben functies zoal straatveger, bewaker of arbeider in een fabriek.
Ze worden zo slecht betaald dat ze het nauwelijks beter hebben dan de andere arme Indiërs.
Onder de arme massa vallen verder ook de werklozen, schoenpoetsers, de kleine handelaren en de dagloners, die zich vaak voor een hongerloontje aan een koppelbaas verhuren.

Op het platteland zijn de boeren met een klein stukje land en de landloze arbeiders volkomen afhankelijk van de rijke boeren en grootgrondbezitters.
De arme massa leeft in onbeschrijflijk slechte omstandigheden. Deze mensen kunnen zich een groot deel van het jaar nauwelijks voeden. Ze lijden honger en ontvangen totaal geen medische zorg of andere noodzakelijke ondersteuning. Het overgrote deel kan lezen noch schrijven.
Het boek BAKKHA, "het leven van een paria", uitgegeven door NOVIB, geeft een goed beeld van de onvoorstelbare omstandigheden waaronder deze mensen moeten leven.

 

Meisjes hebben in India weinig kansen en worden achtergesteld bij de jongens. Ouders zijn niet blij als er een meisje geboren wordt. Vanaf de geboorte wordt haar het gevoel gegeven dat ze minder is dan de broers. Als ze later gaat trouwen is ze voor de familie niet meer beschikbaar om te helpen met werken. Bovendien moet er voor een bruidsschat gezorgd worden. Kan men geen bruidsschat opbrengen en wordt het meisje dus niet uitgehuwelijkt, dan is dat een schande voor de familie. Vaak wordt dan ook geld geleend dat in vele jaren met een flinke rente moet worden terug betaald.
Officieel is de bruidsschat afgeschaft, maar in de praktijk kan een meisje niet worden uitgehuwelijkt als de familie de bruidsschat niet kan opbrengen. Is de vader overleden dan moet een broer er voor zorgen. Hij kan dan zelf pas trouwen als al zijn zusjes uitgehuwelijkt zijn, tenzij hij zelf een geschikte bruid aangeboden krijgt die dus een goede bruidsschat meebrengt.
Als een meisje trouwt moet ze bij de schoonfamilie gaan wonen en daar al het zware werk doen. De schoonmoeder heeft alles over haar te vertellen. Ze wordt als het ware als een slaaf behandeld.
Terug gaan naar het ouderlijk huis is onmogelijk en zelfdoding komt onder pasgetrouwde meisjes nogal eens voor. Wanneer achteraf de bruidsschat tegenvalt loopt het jonge bruidje soms gevaar door de schoonfamilie te worden vermoord.

Door bewustmaking via hulporganisaties en ontwikkelingswerkers gaan steeds meer vrouwen zich organiseren en volgen voorlichting en cursussen op het gebied van gezinsplanning, hygiëne, opvoeding, vorming en onderwijs. Door een goed verzorgde huishouding zal de man eerder tevreden zijn en thuis blijven in plaats van zijn armoede buitenshuis te gaan verdrinken. Alcoholisme is op het platteland een groot probleem omdat men zelf de drank kan vervaardigen.

Van het vele ontwikkelingsgeld dat via hulpverlenende landen binnenkomt gaat vaak heel weinig naar de allerarmsten. Deze zijn dan aangewezen op de hulp van niet gouvernementele organisaties (NGO’s), dus buiten de officiële instanties om, waardoor corruptie kan worden uitgesloten.

Er zijn veel kleine organisaties die uitsluitend met vrijwilligers werken en waarvan de hulp direct van mens tot mens gaat. Hierdoor ontstaat bij de armen zelfvertrouwen en het besef dat er toch nog mensen zijn die om hen geven en dat verbetering van hun leefomstandigheden mogelijk is.

Hulpverlening aan de armen in India is daardoor geen druppel op de gloeiende plaat,
maar een eerste stap op een lange reis naar een beter leven.